DOQ

Aios Hulleman: ‘Informatie over eerste hartritme tijdens reanimatie essentieel voor behandelkeuze’

Komt een gereanimeerde patiënt het ziekenhuis binnen? Dan is het belangrijk dat de cardioloog de gegevens kent over het eerste hartritme tijdens de reanimatie, want mede op basis daarvan kan de beste behandeling worden gekozen. Die noodzakelijke data zouden standaard te achterhalen moeten zijn via de ambulancedienst of door de gebruikte AED uit te lezen. Dat bepleit Michiel Hulleman, cardioloog i.o. in Amsterdam UMC.  

Veelal buiten het zicht van medische centra heeft zich in de afgelopen decennia wereldwijd een opmerkelijke verschuiving voorgedaan. Bij steeds minder mensen die buiten het ziekenhuis worden gereanimeerd, is het eerste hartritme ventrikelfibrilleren. Dat is een nadelige ontwikkeling, omdat iemand met ventrikelfibrilleren een schokbaar hartritme heeft en daarmee de kans op succesvolle reanimatie relatief groot is. Tegenwoordig overleeft bijna de helft van deze patiënten de hartstilstand. 

Cardioloog i.o Michiel Hulleman

Ongunstige scenario 

“Wereldwijd is het totale aantal reanimaties gelijk gebleven in de afgelopen twintig jaar.”, vertelt cardioloog i.o. Michiel Hulleman. “Maar het aantal betrekkelijk gunstige situaties is gedaald, terwijl het ongunstige scenario een groter aandeel heeft gekregen. We hebben het dan over mensen die in het begin van de reanimatie geen schokbaar hartritme hebben, dus een extreem traag hartritme of een flatline. Hun overlevingskans is één à twee procent.” 

“Hoe langer reanimatie uitblijft, hoe groter de kans dat ventrikelfibrilleren uitdooft en er uiteindelijk een flatline ontstaat” 

Bevestiging 

Hulleman promoveerde recent aan de Universiteit van Amsterdam op epidemiologische en elektrocardiografische analyses van hartstilstand buiten het ziekenhuis. Zijn onderzoek op basis van Noord-Hollandse data bevestigt het beeld dat op andere plekken in de wereld was verkregen: een afname van ventrikelfibrilleren en een stijging van niet-schokbare hartritmes. “Opvallend is wel dat de verschuiving in Noord-Holland minder drastisch is”, zegt hij. “Wereldwijd ligt het percentage van ventrikelfibrilleren inmiddels op twintig procent. In ons onderzoek daalde het van zestig procent in de jaren negentig tot 45 procent in de periode 2005 tot 2008. De verklaring ligt waarschijnlijk in een uniek kenmerk van ons land: er worden veel AED’s gebruikt en er wordt heel vaak omstanderreanimatie gegeven. Dat vergroot de kans dat ventrikelfibrilleren wordt gevonden op het moment dat de reanimatie begint. Hoe langer reanimatie uitblijft, hoe groter de kans dat ventrikelfibrilleren uitdooft en er uiteindelijk een flatline ontstaat.” 

Database 

Hulleman verrichtte zijn studie met data uit het ARREST-onderzoek (Amsterdam Resuscitation Studies). Deze in de jaren negentig opgezette registratiestudie houdt alle informatie bij over reanimaties in Noord-Holland buiten het ziekenhuis. Verzameld worden de gegevens van de meldkamer waar het 112-telefoontje is binnengekomen, de gegevens van de ambulancedienst, de gegevens van de politie en brandweer die eventueel een AED hebben aangesloten, de mogelijke ziekenhuisgegevens én de medicatiegegevens van apotheek en huisarts wanneer een patiënt naar huis gaat. De database behelst informatie over 30.000 reanimaties. 

“De gemiddelde overleving na reanimatie bij patiënten thuis is slechts veertien procent. Dit is ongeveer eenderde van de overleving van patiënten die op straat worden gereanimeerd” 

Vooral thuis 

Zijn de kenmerken van patiënten veranderd in de loop der tijd? En hoe zit het met de reanimatiekenmerken? Dit zijn voorbeelden van vragen die Hulleman probeerde te antwoorden met ARREST-data. “Tussen 1995 en 1997 was de gemiddelde leeftijd van mensen die werden gereanimeerd 65”, zegt hij. “Tussen 2005 en 2008 was dat 68. Dit sluit aan bij het beeld dat de meeste reanimaties thuis plaatsvinden bij gemiddeld oudere patiënten. Mensen die in de thuissituatie worden gereanimeerd, zijn vaak mensen die ook andere onderliggende ziektes hebben, daarvoor medicatie gebruiken en niet vaak hun huis verlaten. Over het algemeen is een hartstilstand in de thuissituatie ongunstig: buitenshuis is de kans op een getuige en snelle omstanderreanimatie groter. De gemiddelde overleving na reanimatie bij patiënten thuis is slechts veertien procent. Dit is ongeveer een derde van de overleving van patiënten die op straat worden gereanimeerd.” 

Setting reanimatie 

Het is belangrijk dat de cardioloog tijdens een gesprek met een patiënt over wel of niet reanimeren op de hoogte is van de overlevingskansen na reanimaties in Nederland, zegt Hulleman. “Vaak ligt tijdens dit gesprek de nadruk op comorbiditeit en leeftijd, maar wij hebben gevonden dat comorbiditeit en leeftijd een beperkte invloed hebben op de overleving. De sterkste voorspeller van overleving is de setting waar de reanimatie plaatsvindt. En die setting – thuis of buitenshuis – ken je niet op het moment dat je een gesprek voert met de patiënt.”  

“Patiënten met goede overlevingskans belanden in het ziekenhuis. Dan is het belangrijk te weten wat het eerste hartritme tijdens de reanimatie was” 

Toewensen 

Hulleman heeft voor zijn onderzoek specifiek gekeken naar het eerste hartritme tijdens de reanimatie. De data zijn onder meer vergaard door studenten die in Noord-Holland op pad gaan om AED’s uit te lezen op plekken waar is gereanimeerd. Een andere bron zijn de data van ambulancediensten die een defibrillator hebben aangesloten. Hulleman wenst iedere cardioloog dergelijke informatie toe. “Patiënten met een goede overlevingskans belanden in het ziekenhuis. Het is belangrijk op dat moment te weten wat het eerste hartritme tijdens de reanimatie was; dan weet je wat er aan de hand is geweest. Stel, iemand had ventrikelfibrilleren. Dan is de kans groot dat hij een ICD nodig heeft. In onze database zijn patiënten geregistreerd van wie pas na ontslag uit het ziekenhuis via de AED-registratie duidelijk werd dat ze ventrikelfibrilleren achter de rug hadden.” 

Beleid overheid 

De overheid zou beleid moeten maken, meent Hulleman. In de ideale situatie krijgt volgens hem de behandelend arts meteen de informatie over het eerste hartritme uit de AED. “Nu wordt de noodzaak niet gezien door overheid en fabrikanten en eigenlijk ook niet door veel ambulancediensten en ziekenhuizen.” 

Lees meer over:


Voor u geselecteerde artikelen

Een medifoor gebruiken in medische gesprekken: zeven tips

Een medifoor is een getekende metafoor die helpt bij het eenvoudig uitleggen van medische begrippen. Charlie Obihara is initiatiefnemer van het Medifoor platform en legt uit hoe ze te gebruiken. “Ook voor volwassenen is het goed om de informatie juist te verpakken.”

Casus: man met koorts, malaise en huiduitslag

Een 36-jarige man heeft klachten van koorts, malaise en huiduitslag. Hij is 3 weken geleden teruggekeerd van een vakantie naar Bangkok. Wat is uw diagnose?

Spraakherkenning zorgt voor minder administratielast

Spraakherkenning leidt tot snelle, efficiënte dossiervoering voor de arts. Harm Wesseling legt uit hoe dit in de praktijk wordt gebruikt en welke winst er behaald kan worden. “Artsen kunnen eerder hun rapportage afronden. Dat hoeven ze dan niet ’s avonds nog te doen.”

Verlies­sensitief werken in de zorg

Artsen: herken en erken verlies bij de patiënten, stelt Herman de Mönnink. Hiermee kunnen leed en complicaties worden voorkomen. “Op het moment dat je ruimte neemt voor je eigen emotionele werkstress, kun je ook ruimte nemen voor de kant van de patiënt.”

Casus: patiënt met pijnlijke oorschelp en gewrichtsklachten

Dit is de tweede keer dat u deze 32-jarige patiënt ziet met dezelfde klacht. Vandaag gaat de pijnlijke rechter oorschelp ook gepaard met gewrichtsklachten. Het gehoor is goed en patiënt heeft geen neusobstructie of een inspiratoire stridor. Er is geen trauma in de anamnese. Wat is uw diagnose?

Casus: man met buikklachten en veranderd defecatiepatroon

Een man wordt gestuurd naar de polikliniek in verband met geleidelijk toenemende buikklachten met een verandering van het defecatiepatroon. Wat is uw diagnose?

AI-gestuurd model verbetert doorstroom

Esther Janssen ontwikkelde een AI-gestuurd model dat voor de operatie al voorspellingen doet over het ontslagmoment van een patiënt en de benodigde nazorg, en zo de doorstroom te verbeteren. “Hiermee kun je eerder schakelen, door nazorgpartners te benaderen.”

SPAT voor allergietesten

Senne Gorris bedacht de SPAT: een automatische machine die alle allergiekrasjes in een keer zet. Dit maakt de testen betrouwbaarder en sneller. “De resultaten zijn na een kwartier bekend en overal waar de SPAT wordt gebruikt zijn de testen en dus de uitslagen gelijk.”

Machte­loosheid drijft artsen tot ‘medische gas­lighting’

De uitdrukking ‘medische gaslighting’ popt steeds vaker op in discussies onder ontevreden patiënten en in de medische wereld zelf. Marlies van Hemert legt uit wat dit betekent en hoe om te gaan met de patiënt als een diagnose uitblijft. “Bescheidenheid helpt.”

Casus: patiënt met probleem bij uitsteken tong

Uw 24-jarige ietwat schuchtere patiënt 'steekt' zijn tong direct naar u uit als u vraagt wat u voor hem kan doen. Daarna vervolgt hij dat hij maar één probleem heeft... Wat is uw diagnose?


0
Laat een reactie achterx