Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Desensitisatie biedt uitkomst bij allergie voor anti-tumormedicatie
Een allergische reactie op anti-tumormedicatie kan de behandelmogelijkheden van patiënten met kanker beperken, vooral als er geen geschikte alternatieve therapie voorhanden is. Een desensitisatiebehandeling zorgt voor een tijdelijke tolerantie voor het medicijn waarvoor een patiënt allergisch is en kan zo de toediening ervan alsnog mogelijk maken. “In het UMCG passen we deze behandeling inmiddels wekelijks toe”, zegt internist-allergoloog-immunoloog Evelien Hutten.
Dat het mogelijk is tijdelijke tolerantie te induceren bij patiënten met een allergische reactie op anti-tumormedicatie is nog steeds redelijk onbekend onder behandelaars, vertelt Evelien Hutten. “Ondanks dat we de desensitisatiebehandeling in het UMCG al zo’n vijftien jaar uitvoeren en inmiddels wekelijks toepassen. Desensitisatie moet hierbij niet verward worden met desensibilisatie, een procedure die wordt toegepast bij bijvoorbeeld insecten- of inhalatieallergieën en een langdurige tolerantie induceert. Een desensitisatiebehandeling induceert een tijdelijke tolerantie voor een medicament, met als doel het middel alsnog op een veilige manier te kunnen geven. De procedure wordt voornamelijk toegepast bij overgevoeligheidsreacties voor medicijnen waarvoor alternatieven minder effectief zijn dan het middel van eerste keuze. De oncologische middelen waarvoor mensen in het UMCG het vaakst een desensitisatiebehandeling ondergaan zijn de platinumderivaten, zoals carboplatine. Maar we kunnen de procedure in principe voor elk medicament toepassen.”
“Een desensitisatiebehandeling is echt gepersonaliseerde geneeskunde”
Internist-allergoloog-immunoloog Evelien Hutten
Stapsgewijze toediening
Hoe een desensitisatiebehandeling er precies uitziet verschilt van patiënt tot patiënt. “Het is echt gepersonaliseerde geneeskunde, waarbij het behandelschema afhankelijk is van het type allergische reactie dat een patiënt heeft gehad (direct of vertraagd), de klachten die optraden en de toedieningsvorm (oraal of infuus).” Voor alle patiënten geldt wel dat zij het middel waarvoor ze allergisch zijn stapsgewijs toegediend krijgen, waarbij de eerste doseringen heel laag zijn en in de laatste stap het grootste deel van de dosis wordt toegediend. Er is volgens Hutten dan ook geen sprake van een onderdosering van de medicatie. “Hoewel er nog niet heel veel studies naar gedaan zijn, lijkt de werkzaamheid van de anti-tumormedicatie die gegeven wordt via een desensitisatiebehandeling vergelijkbaar met de werkzaamheid die verkregen wordt via de normale toediening.” Hoe lang de tolerantie vervolgens aanhoudt, is onduidelijk. “Maar als mensen een infuus krijgen dat eenmaal in de drie of vier weken wordt toegediend, moeten zij voor elke nieuwe kuur de desensitisatieprocedure opnieuw doorlopen. Mensen die dagelijks een tablet slikken hoeven over het algemeen de procedure slechts eenmaal te ondergaan en kunnen dan de kuur vervolgen met de normale dosering. Als er een stopweek is moet na de stopweek wel weer opnieuw gedesensitiseerd worden.”
“Leg de omstandigheden van de allergische reactie goed vast”
Goede verslaglegging
Het kan soms lastig zijn te bepalen welk middel zorgde voor de allergische reactie aangezien men bij de behandeling van oncologische of hematologische maligniteiten vaak combinatietherapieën geeft. Bij een directe allergische reactie (zoals anafylaxie) adviseert Hutten dan ook om allereerst de patiënt te stabiliseren en dan diagnostiek uit te voeren in het acute moment, waaronder een tryptasebepaling binnen een uur na het starten van de klachten. “Voor zowel een directe als een vertraagde allergische reactie geldt: leg de omstandigheden van de allergische reactie goed vast1, maak foto’s als patiënten bij een vertraagde reactie een huidbeeld ontwikkelen, en zoek tijdig en laagdrempelig contact met een allergoloog.”
“De desensitisatieprocedure moet worden geleid door een ervaren allergologieafdeling”
In opzet curatief
Een desensitistatiebehandeling is een intensief traject met potentieel iatrogene schade als dit zonder de juiste kennis en kunde uitgevoerd wordt, geeft Hutten verder aan. Om veiligheid en effectiviteit van desensitisatie te waarborgen is bekwaamheid en beschikbaarheid van arts en verpleegkundig personeel een vereiste en moeten deze procedures worden geleid door een ervaren allergologieafdeling. En hoewel een desensitisatiebehandeling in principe voor elk medicament mogelijk is, geeft Hutten wel aan dat het belangrijk is dat er geen geschikte gelijkwaardige alternatieve behandeling voor de patiënt voorhanden is. “Daarnaast moet de allergoloog ervan overtuigd zijn dat de procedure veilig genoeg uitgevoerd kan worden en – het belangrijkste – moet de patiënt het ook zelf willen. De afweging wel of niet een desensitisatiebehandeling te ondergaan kan anders zijn voor een fragiele 80-jarige dan voor een jonge patiënt met een maligniteit die in opzet curatief behandeld wordt.”
Met een desensitisatiebehandeling hoeven effectieve en noodzakelijke behandelingen niet altijd strikt te worden vermeden bij een allergische reactie, vertelt Hutten tot slot. Ze roept behandelaars die een patiënt hebben met een allergische reactie op medicatie dan ook op om laagdrempelig contact op te nemen. “En een verwijzing betekent niet dat we direct een desensitisatiebehandeling gaan opstarten, we inventariseren allereerst of desensitisatie uitkomst kan bieden voor de betreffende patiënt.”
Meer informatie:
1. Suggesties voor de verslaglegging zijn hier te vinden.