Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
MD Hayang Yang: ‘NOAC’s lijken bij congenitale patiënten net zo veilig als oudere middelen’
Nieuwe Orale Anti Coagulantia (NOAC’s) lijken bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening net zo veilig te zijn als de klassieke bloedverdunners acenocoumarol en fenprocoumon. Dat concludeert Hayang Yang in het onderzoek waarop zij in juni promoveerde aan het Amsterdam UMC. “Groot pluspunt van NOAC’s ten opzichte van de oudere antistollingsmiddelen is dat de gemiddelde patiënt niet of nauwelijks ter controle bloed hoeft te laten prikken.”
Sinds een aantal maanden is Hayang Yang basisarts op een huisartsenpost in Rotterdam. Maar haar toekomst ligt binnen de cardiologie. Ze heeft zich voorgenomen te zijner tijd verder te gaan als ANIOS in dit medisch specialisme. In de afgelopen jaren verrichtte Yang promotieonderzoek naar minder belastende bloedverdunners aan het Amsterdam UMC. DOQ.nl stelt Yang zes vragen hierover.

(Bron: H. Yang)
1. Wat was je belangrijkste onderzoeksvraag?
“Ik wilde weten of NOAC’s veilig zijn bij volwassenen met een aangeboren hartaandoening.”
2. Wat was de aanleiding?
“In 2012 zijn NOAC’s op de Nederlandse markt gekomen”, zegt Yang. “Het is een extra optie naast de bekende antistollingsmiddelen: de vitamine K–antagonisten acenocoumarol en fenprocoumon. Die oude bloedverdunners werken op zich goed bij het voorkomen van beroerten, maar hebben als consequentie dat de patiënt frequent moet worden gecontroleerd: is de medicatie nog goed ingesteld? Sommige patiënten dienen eens in de paar maanden bloed te laten prikken, maar andere een aantal keren in de week. Daarom zijn NOAC’s prettig; de patiënt heeft meer vrijheid.
NOAC’s werden in ons land geïntroduceerd nadat een grote, gerandomiseerde trial had uitgewezen dat ze veilig en effectief zijn. Maar er is een kanttekening: bij de studie waren géén volwassenen met een aangeboren hartaandoening geïncludeerd. Het onderzoek richtte zich op mensen met atriumfibrilleren. Je hebt het over verschillende patiëntgroepen: atriumfibrilleren is dikwijls een natuurlijke proces van het ouder wordende hart, terwijl mensen met een aangeboren hartafwijking ter wereld zijn gekomen met bijvoorbeeld een gaatje in het tussenschot van de hartkamers. Hun hart werkt anders. Daarom is onderzoek nodig naar de werking van NOAC’s bij mensen met een geboren hartafwijking.”
3. Bij wie heb je het onderzoek verricht?
“Bij 530 volwassen patiënten met een aangeboren aandoening die al NOAC’s gebruikten of dit gingen doen in het kader van het onderzoek. De Nederlandse deelnemers zijn afkomstig uit de zogeheten Concor-registratie. Vele ziekenhuizen delen hier de data van volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking. Het merendeel van de patiënten is geïncludeerd via ongeveer 35 centra uit andere landen.”
4. Hoe is het onderzoek uitgevoerd?
“Het was een prospectieve studie. Zes maanden, een jaar en twee jaar na de inclusie is bij iedere patiënt telefonisch of op de polikliniek nagegaan, of er grote bloedingen en trombo-embolieën waren opgetreden. We hebben ook gekeken naar kleinere bloedingen. Die zijn weliswaar niet levensbedreigend, maar wel belastend. We hebben ook de kwaliteit van leven en therapietrouw onderzocht, maar de focus lag op de veiligheid van NOAC’s.”
5. Wat is de belangrijkste conclusie?
“NOAC’s lijken net zo veilig te zijn als vitamine K–antagonisten. Er lijken geen goede argumenten te zijn om te zeggen dat je geen NOAC’s mag gebruiken bij volwassen patiënten met een aangeboren hartaandoening. De incidentie van grote bloedingen en trombo-embolieën is na een jaar even laag als is beschreven in studies naar de uitkomsten bij het gebruik van de oude bloedverdunners bij deze patiëntengroep.”
6. Is het dus verantwoord NOAC’s voor te schrijven aan mensen met een aangeboren hartaandoening?
“Met mijn onderzoek is een stap gezet in die richting”, zegt ze, “maar het is nodig nóg meer zekerheid te verkrijgen. Een andere promovenda gaat vervolgonderzoek verrichten binnen de bestaande populatie. Hoeveel grote bloedingen en trombo-embolieën zijn er bijvoorbeeld opgetreden na vijf jaar? En welke kennis ontstaat uit een analyse van subgroepen? Zijn er bijvoorbeeld verschillende uitkomsten bij de vergelijking tussen patiënten die uitsluitend NOAC’s hebben gebruikt en patiënten die zijn overgestapt van een vitamine K–antagonist naar NOAC’s?”