Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Neuroloog prof. dr. Killestein: ‘Switch bij multiple sclerose niet te snel tussen geneesmiddelen’
Hoe meer keuzemogelijkheden voorhanden zijn, hoe moeilijker het is de juiste optie te lichten. Neurologen die multiple sclerose-patiënten behandelen, weten er alles van. In de afgelopen jaren hebben zij het aantal beschikbare medicijnen fors zien groeien. “De paradox wil dat een positieve ontwikkeling ons vak ingewikkelder heeft gemaakt”, zegt Joep Killestein. “Voor de beroepsgroep is nu winst te behalen door nóg beter te weten welke middel op welk moment het best is voor welke patiënt.”
Aanvallen van MS hoeven niet acceptabel te zijn. Dit is de houding die hoogleraar multiple sclerose (MS) prof. dr. Joep Killestein in de laatste jaren heeft zien ontstaan bij artsen en patiënten. Hij is tevens neuroloog in het MS Centrum Amsterdam in Amsterdam UMC.

Beter perspectief
“Er zijn meer medicijnen op de markt gekomen”, legt hij uit. “Krijgen we de ziekte niet rustig met het ene middel, dan kunnen we het proberen met het andere. Voor een deel van de patiënten pakt dit goed uit. Wie bijvoorbeeld op jonge leeftijd de diagnose MS krijgt, heeft een beter toekomstperspectief dan vroeger het geval zou zijn geweest.Een grote groep patiënten kunnen we lange tijd stabiel houden.”
Te mild medicatieregime
Het verbrede scala aan geneesmiddelen vergt van de behandelaar wel extra kennis, stelt Killestein. “Dit is onder meer noodzakelijk omdat we weten: des te doeltreffender de medicatie, des te groter de risico’s op bijwerkingen en complicaties. Bij iedere patiënt is het streven een evenwicht te vinden. Aan de ene kant wil je bijwerkingen vermijden, anderzijds moet je zien te voorkomen dat de ziekte vanwege een te mild medicatieregime onherstelbaar functieverlies veroorzaakt bij de patiënt.”
Naar voren schuiven
De neuroloog schetst de traditionele zorgpraktijk. “Na de diagnose beslissen arts en patiënt normaal gesproken samen welk medicijn gaat worden gebruikt. Een jaar later volgt de evaluatie. Dat gebeurt op basis van het aantal uitvalsverschijnselen dat de patiënt heeft ervaren én naar aanleiding van eventuele ontstekingen die we zien op MRI-scans van de hersenen: de voorbodes van een aanval. Is de ziekte nog steeds actief na een jaar? Dan kan worden besloten tot een ander middel. Nu het aantal beschikbare medicijnen is toegenomen, zijn we sneller geneigd het moment van de switch naar voren te schuiven.”
Minimaal drie maanden
Hij waarschuwt: “Zet niet al binnen drie maanden een punt achter de behandeling met een geneesmiddel. Met het verhoogde aanbod wordt soms wel heel laagdrempelig geswitcht. Pas na een aantal maanden kan een medicijn effectiviteit laten zien. Onze stelregel is dat je het drie tot twaalf maanden moet aankijken. Neurologen uit ons MS Centrum en andere medische centra in de regio bespreken bijvoorbeeld regelmatig het ziektebeloop tijdens een videoconferentie. Wat zien we op de actuele MRI? Is dit aanleiding van medicijn te wisselen?”
Nieuwe richtlijn
Het aanbod van MS-medicatie zal aan complexiteit blijven winnen. Daarom ontwikkelt de Nederlandse Vereniging voor Neurologie een nieuwe MS-richtlijn. Die moet neurologen helpen beter hun weg te vinden. “Naar verwachting is het document dit jaar gereed”, zegt Killestein, die deel uitmaakt van de richtlijnencommissie. “We baseren ons op Europese en Amerikaanse richtlijnen.”
Biomarkers
Wat zou over vijf jaar moeten zijn bereikt? Killestein: “Dat we voor iedere MS-patiënt kunnen voorspellen welk middel het meeste effect sorteert en tegelijkertijd veilig is. Qua personalized medicinelopen we achter bij de oncologie, waar men DNA- en RNA-profielen gebruikt om de beste behandelstrategie bij kanker te kiezen. Het MS-veld is op zoek naar biomarkers die ons de weg kunnen wijzen bij de behandeling van MS-patiënten. Neurofilament light chainstaat nu het meest in de belangstelling. Binnen het MS Centrum Amsterdam verrichten we ook veelbelovend onderzoek naar RNA-profielen in bloedplaatjes van patiënten.”
Scherper zicht
Verder hoopt Killestein dat straks nóg beter de werking van medicijnen kan worden vastgesteld. “We zouden ons dan niet alleen meer baseren op het aantal aanvallen en op afwijkingen op MRI-scans, maar ook kijken hoe de geleidelijke achteruitgang van de patiënt beter kan worden gemonitord. We willen hierop scherper zicht krijgen, zodat de ziekte beter kan worden geremd.”