DOQ

Schokeffectiviteit van subcutane en transveneuze ICD vergelijkbaar

In de internationale PRAETORIAN-studie, die een belangrijke bijdrage vanuit ons land kent, is geen verschil gevonden in de effectiviteit van schokken bij gebruik van een subcutaan geïmplanteerde cardioverter-defibrillator (ICD) in vergelijking met een transveneuze ICD.  

In een eerdere analyse van de PRAETORIAN-studie bleken er bij gebruik van een subcutane ICD even veel ongepaste schokken en complicaties op te treden als bij gebruik van een transveneuze ICD. In tegenstelling tot de transveneuze ICD kan de subcutane ICD geen anti-tachycardie pacing bieden voor monomorfe ventriculaire tachycardie.

Subcutane versus transveneuze ICD

In de huidige vooraf geplande secundaire analyse van de PRAETORIAN-studie is geëvalueerd wat de meest geschikte ICD-vorm is en of anti-tachycardie pacing het aantal geschikte schokken vermindert. Er participeerden patiënten met een indicatie voor ICD-therapie. Een ICD-programmering was verplicht. Patiënten met eerdere ventriculaire tachycardie van minder dan 170 slagen per minuut of refractaire recidiverende monomorfe ventriculaire tachycardieen werden uitgesloten. De 849 gerandomiseerde patiënten werden mediaan ruim vier jaar (49,1 maanden) lang gevolgd.
De passende ICD-therapie werd gedefinieerd als een behandeling van ventriculaire aritmieën. Aritmieën waren geclassificeerd als afzonderlijke episodes en stormepisodes (≥ 3 episodes binnen 24 uur).

Even veel schokken

In de subcutane ICD-groep kregen 86 van de 426 patiënten de juiste behandeling. Dit was ook het geval bij 78 van de 423 patiënten in de transveneuze ICD-groep, gedurende een mediane follow-up van 52 maanden (Kaplan-Meier-schattingen na 48 maanden: 19,4 vs. 17,5%; p = 0,45).
In de subcutane ICD-groep kregen 83 patiënten minstens één schok, terwijl dit het geval was bij 57 patiënten in de transveneuze ICD-groep (Kaplan-Meier-schattingen na 48 maanden: 19,2 vs. 11,5%; p = 0,02).
Patiënten in de subcutane ICD-groep kregen in totaal 254 schokken en degenen in de transveneuze ICD-groep kregen 228 schokken (p = 0,68). De werkzaamheid van de eerste schok was 93,8% in de subcutane ICD-groep en 91,6% in de transveneuze ICD-groep (p = 0,40).
Bij de eerste poging tot anti-tachycardie pacing eindigde 46% van alle monomorfe ventriculaire tachycardieen met succes. Daar staat tegenover dat bij 9,4% van deze patiënten de aritmie versnelde.
Tien patiënten die een subcutane ICD kregen, ondervonden opgeteld 13 elektrische stormen; bij 18 patiënten die een transveneuze ICD kregen, traden 19 elektrische stormen op. Patiënten in de transveneuze ICD-groep die de juiste behandeling kregen, hadden een bijna tweevoudig verhoogd relatief risico op elektrische stormen in vergelijking met de subcutane ICD-groep (p = 0,05).

Conclusie en implicaties

In deze studie is voor de eerste keer de schokeffectiviteit van subcutane en transveneuze ICD vergeleken. Hoewel patiënten in de subcutane ICD-groep meer kans hadden om een ​​ICD-schok te krijgen, verschilde het totale aantal geschikte schokken niet tussen de twee groepen. Omdat de schokeffectiviteit niet statistisch verschillend was, moeten arts en patiënt gezamenlijk kiezen voor een van beide apparaten. Het advies is om bij individuele patiënten de werkzaamheid van anti-tachycardie pacing te monitoren.

Referentie: Knops RE, van der Stuijt W, Delnoy PPHM, et al. Efficacy and Safety of Appropriate Shocks and Antitachycardia Pacing in Transvenous and Subcutaneous Implantable Defibrillators: An Analysis of All Appropriate Therapy in the PRAETORIAN trial. Circulation. 2021 Nov 14.

Lees meer over:


Voor u geselecteerde artikelen

Hoe dramaseries artsen kunnen helpen bij morele keuzes

Drie afleveringen van House M.D. of Dexter op een avond kijken, puur voor de ontspanning? Voor zorgprofessionals kan het ook leerzaam zijn. Mediawetenschapper Merel van Ommen onderzocht hoe dramaseries artsen kunnen helpen om beter om te gaan met moreel ingewikkelde situaties.

Onderliggend denkpatroon stuurt voorschrijver bij keuze voor geneesmiddel

Het voorschrijven van geneesmiddelen is een afweging tussen richtlijnen, ervaring en patiëntkenmerken. Indeling in vier voorschrijversprofielen geeft inzicht in de eigen afwegingen. “En het helpt te begrijpen waarom een collega een andere beslissing neemt.”

‘Medicatiebeleid in de laatste levensfase kan beter’

6 op de 10 patiënten in de palliatieve fase krijgt door de huisarts medicatie voorgeschreven die niet langer passend is. Dat blijkt uit een onlangs verschenen factsheet van Nivel en PZNL. “We moeten voorschrijfgewoonten kritisch onder de loep nemen”, zegt Yvonne de Man, senior onderzoeker bij Nivel.

Casus: vrouw met pijnlijke oorschelp

Een 55-jarige vrouw heeft een hoed in haar hand als ze uw spreekkamer binnenkomt. Sinds een maand heeft zij ’s nachts last van pijn aan het linkeroor. Op de oorrand ziet u een nodulus die bij druk zeer pijnlijk is. Wat is uw diagnose?

‘Live well, die well’: rol van vrijwilligers in de laatste levensfase

Vrijwilligers aan het sterfbed in het ziekenhuis maken een groot verschil, stelt Anne Goossensen. Ze luisteren, troosten en verlichten de werkdruk van zorgverleners. “Ze bieden een luisterend oor en zijn aanwezig, zonder haast of medische agenda.”

Waarom melden vrouwen vaker bijwerkingen van medicijnen?

Vrouwen blijken vaker bijwerkingen van medicijnen te melden dan mannen. Onderzoeker Sieta de Vries van het UMC Groningen probeert te achterhalen hoe dit komt. En dat blijkt complexer dan het lijkt.

Gezondheid van mens, dier en natuur horen bij elkaar

Voorheen circuleerden het westnijl- en het usutuvirus alleen in Zuid-Europa. Maar inmiddels komen ze ook voor in Nederlandse vogels en muggen. Viroloog Marion Koopmans ziet daarin een duidelijke les: “De gezondheid van mensen kun je niet los zien van die van dieren en ecosystemen.”

Casus: hoestende man met koorts en dyspneu

Een 31-jarige Poolse man die vanwege de ziekte van Crohn wordt behandeld met infliximab bezoekt de SEH, omdat hij al twee weken hoest en benauwd is. Ook heeft hij koorts. Een antibioticumkuur van de huisarts heeft geen effect gehad. Wat is uw diagnose?

Casus: man met huidafwijking op de rug

Een 69-jarige man komt op uw spreekuur om een verruca seborrhoica in het gelaat te laten controleren. Bij algehele inspectie ziet u ook een huidafwijking op de rug. Wat is uw diagnose?

´Voorkom medicijn­resten, begin bij je eigen voorschrijven´

Minder diclofenac, lagere hormoondoses, terughoudend met azitromycine - zo kunnen zorgverleners volgens een recent rapport van het IVM bijdragen aan schoner water. “Aan de overwegingen die artsen maken bij voorschrijven zou ook duurzaamheid moeten worden toegevoegd.”