Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Huisarts Wieldraaijer: ‘Nazorg van patiënten met dikkedarmkanker potentieel bij de huisarts’
Huisartsen kunnen een grotere rol spelen in de nazorg voor patiënten met dikke darmkanker, stelt huisarts Thijs Wieldraaijer. Ondanks dat huisartsen al erg veel op hun bord krijgen, past deze chronische (na)zorg erg goed bij hun rol. Meer geld, tijd en nascholing kunnen dit helpen faciliteren.
Huisartsen kunnen een grotere rol spelen in de nazorg voor patiënten met dikke darmkanker, concludeert huisarts Thijs Wieldraaijer die hier recent op promoveerde (‘Betere nazorg dikkedarmkanker door huisarts’, Universiteit van Amsterdam, 13 november).
Controles op recidief
“De symptomen die wijzen op een recidief zijn dezelfde als die waarmee de patiënt zich in eerste instantie meldt als de diagnose dikkedarmkanker nog niet is gesteld”, zegt huisarts Thijs Wieldraaijer. “Die kent de huisarts wel, maar toch vinden de controles op recidief nu in het ziekenhuis plaats volgens de landelijke richtlijn. Maar voor de zorg daaromheen is in het ziekenhuis geen tijd. De huisarts is er voor de chronische zorg. Gelet op het feit dat de behandeling van dikkedarmkanker zoveel succesvoller is geworden dat veel meer patiënten dit overleven, is het logisch dat ook de nazorg voor deze patiëntgroep daar goed bij past. Bovendien is het natuurlijk goedkoper.”
“Veel meer patiënten overleven de behandeling van dikkedarmkanker. De nazorg voor deze patiëntgroep past goed bij huisartsen”
Geld schept ruimte voor tijd
Onder huisartsen die Wieldraaijer over dit onderwerp benaderde, bestond wel weerstand. “Wel begrijpelijk”, zegt hij, “want de huisartsen krijgen al zoveel op hun bord. Tegelijkertijd zien ze wel dat deze nazorg erg goed past bij hun rol. Dus moet iets gedaan worden aan hun praktische bezwaar en het belangrijkste daarin is geld. Daarmee kunnen huisartsen hun praktijken anders inrichten: praktijkverkleining bijvoorbeeld, kaderartsen of POH’ers aanstellen of een oncologieverpleegkundige. Er zijn mogelijkheden genoeg, geld schept ruimte voor tijd.”
Laagcomplexe zorg
Behalve tijd en geld is ook nascholing nodig voor de huisartsen die hiermee aan de slag willen. Hier ligt een rol voor de ziekenhuizen, vindt Wieldraaijer. “De meeste medisch specialisten die ik heb gesproken, staan open voor een rol voor de huisarts in de nazorg van patiënten met dikkedarmkanker”, zegt Wieldraaijer. “Als de laagcomplexe groep voor die nazorg in de huisartspraktijk wordt gezien, hebben ze zelf meer tijd voor de complexere zorg. Maar de huisarts moet dan wel heel goed weten wat normaal is na chemotherapie en bestraling en op welke zaken hij extra alert moet zijn om een recidief vroegtijdig te onderkennen: vage klachten, bloedverlies, gewichtsverlies.”
“We willen het zorgvuldig aanpakken. Niet alleen om huisartsen over de streep te trekken, maar ook om patiënten te overtuigen dat het kan en veilig is”
Als beroepsgroep zelf oppakken
Het initiatief moet een combinatie zijn vanuit de ziekenhuizen en de huisartspraktijken, stelt Wieldraaijer. “De LHV en het NHG hebben al aangegeven het een goed idee te vinden, dus een basis voor samenwerking in richtlijnontwikkeling voor aanpak in de eerste lijn ligt er. En het is ook zaak dat we het als beroepsgroepen zelf oppakken. Als de zorgverzekeraars er een sturende rol in willen gaan spelen uit het oogpunt van kostenbesparing, gaan de hakken in het zand.”
Helder uitgangspunt
De eerstvolgende stap is een gerandomiseerde studie (www.icarestudie.nl) waarin de nazorg of door de huisarts of in het ziekenhuis wordt gegeven. Wieldraaijer: “Dit onderzoek loopt al en hoewel we nog definitieve resultaten moeten afwachten, kan ik wel al zeggen dat we tot nu toe geen significante verschillen zien in zorgkwaliteit. Als dit onderzoek in 2023 is afgerond, moeten we in kaart brengen wat van beide opties de kosten zijn en wat de betrokkenen ervan vinden. Dan is er een helder uitgangspunt om concrete stappen te zetten.”
Het rapport van de Gezondheidsraad dat deze aanpak suggereerde stamt al van 2007. “Het idee is dus niet nieuw”, zegt hij, “maar we willen het zorgvuldig aanpakken. Niet alleen om de huisartsen over de streep te trekken, maar ook de patiënten. Die moeten ervan overtuigd zijn dat het kan en veilig is.”