Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Leefstijladvies bij coronairlijden: vaak blinde vlek voor behandelaar
Patiënten willen na een operatie voor coronairlijden iets verbeteren aan hun leefstijl, maar hebben daarbij hulp nodig. Dat blijkt uit onderzoek van het Amsterdam UMC. Toch is het voor artsen vaak onduidelijk hoe ze op die hulpvraag moeten ingaan. Klinisch epidemioloog Marjolein Snaterse: “Goed uitvragen van de ideeën, kennis en voorkeuren van de patiënt geeft de grootste kans op een succesvolle behandeling.”
Richtlijnen over hart- en vaatziekten adviseren secundaire preventie: adequaat behandelen en begeleiden met leefstijlaanpassingen en het gebruik van medicijnen. De bedoeling is dat dit de kans op een (tweede) infarct of overlijden kleiner maakt.
Maar hoewel richtlijnen adviseren om de voorkeur van patiënten mee te nemen in het behandelplan, is niet bekend wat dat precies inhoudt en wat zorgverleners daarmee moeten doen. Uit eerder onderzoek blijkt bovendien dat veel mensen met coronairlijden niet de behandeldoelen halen die in de richtlijnen worden gesteld.
“De patiënt weet van diens ongezonde leefstijl en wil daar iets aan doen, maar heeft daarbij wel hulp nodig”
Arts-onderzoeker Tinka van Trier
Vragenlijstonderzoek
Een team Nederlandse onderzoekers, onder leiding van Marjolein Snaterse, senior onderzoeker in het Hartcentrum Amsterdam UMC en Tinka van Trier, arts-onderzoeker en promovendus in het Amsterdam UMC, bracht in kaart welke risicofactoren patiënten zelf herkenden en belangrijk vonden om te verbeteren, en waar ze hulp bij zouden kunnen gebruiken na een ziekenhuisopname. Afname van een vragenlijst stelde de onderzoekers in staat zo objectief en laagdrempelig mogelijk de opvatting van de patiënt te meten, nog voor het eerste polibezoek of hartrevalidatie.
De onderzoekers stuurden een digitale vragenlijst uit naar volwassen patiënten die maximaal drie maanden geleden waren behandeld voor een acuut coronair syndroom (ACS) in Amsterdam UMC of Erasmus MC. Meer dan 250 mensen, met een gemiddelde leeftijd van 64 jaar, en waarvan een kwart vrouw, vulden de vragenlijst in. Zij konden kiezen uit acht cardiovasculaire risicofactoren die ze zelf ervoeren, zouden willen verbeteren, of waarbij ze ter verbetering ondersteuning nodig hadden: fysieke inactiviteit, overgewicht, hoog cholesterolniveau, hoge bloeddruk, stress, hoog bloedglucoseniveau, roken en depressie.
“De perceptie en voorkeuren van patiënten en zorgverleners liggen nog ver uit elkaar”
Senior onderzoeker Marjolein Snaterse
Prioriteit
De auteurs vergeleken daarna de risicofactoren die de patiënt herkent bij zichzelf met de risicofactoren die artsen in het medisch dossier hadden aangemerkt. 140 patiënten vonden fysieke inactiviteit op zichzelf van toepassing, terwijl dat in slechts 91 van de dossiers stond. Op de vraag welke drie risicofactoren de respondenten wilden verbeteren, vulden 82% van hen ‘fysieke inactiviteit’ in, vaak samen met ‘overgewicht’ (88%) en ‘stress’ (78%). Dat waren ook de risicofactoren waarop zij ondersteuning konden gebruiken (resp. 64, 50 en 58%).
“Veel patiënten vinden dat ze te weinig bewegen”, zegt Van Trier. “Daarbij leggen ze ook de link met hun eigen gezondheid. Ze vinden het belangrijk deze risicofactor te verbeteren, net als overgewicht en stress. De conclusie is eigenlijk: de patiënt weet van diens ongezonde leefstijl en wil daar iets aan doen, maar heeft daarbij wel hulp nodig.”
Blinde vlek
Dat zorgprofessionals fysieke inactiviteit niet als risicofactor rapporteren, wijst op leefstijl als mogelijke blinde vlek. “Er is vanuit de spreekkamer een aanbod dat kennelijk onvoldoende aansluit bij de wensen van de patiënt”, zegt Snaterse. “Dit onderzoek maakt duidelijk dat de perceptie en voorkeuren van patiënten en zorgverleners nog ver uit elkaar liggen.”
Van Trier benadrukt dat het fijn is dat patiënten hun wensen op dit gebied aangeven. “Ze zijn gemotiveerd om in deze fase van het ziekteproces iets aan de situatie te veranderen. Daar kunnen en moeten we iets mee.” Het antwoord is multidisciplinair denken, stellen de onderzoekers. “Maar het beantwoorden aan wensen van de patiënt vanuit een multidisciplinair oogpunt is te ingewikkeld om in één consult in te passen”, zegt Snaterse. “Je moet veel meer uitvragen.”
“Er is een window of opportunity na een acuut coronair syndroom dat we moeten besteden aan uitleg over risicofactoren”
Doorverwijzen
Het is bekend dat veel artsen kampen met tijdgebrek om die uitvraag te kunnen doen, geeft Van Trier toe. “Daarom is het goed dat PA’s, VS’en en verpleegkundig consulenten hierin ondersteunen.” Bovendien is er binnenkort hopelijk sprake van een DBC voor een langer preventief consult voor iedere patiënt die is getroffen door een hartinfarct. Ook kan eHealth een rol spelen in de vorm van beslishulpen of digitale uitleg. “Het is niet wenselijk om een patiënt de rest van zijn of haar leven te begeleiden vanuit het ziekenhuis, maar er is een window of opportunityna een ACS dat we moeten besteden aan uitleg over risicofactoren.” Artsen kunnen een patiënt doorverwijzen naar bijvoorbeeld een leefstijlloket, hartrevalidatie of fysiotherapeut, vult Snaterse aan. “Bovendien is er het zogenaamde very brief stop advice als ze de patiënt willen helpen stoppen met roken.”
Dat er meer onderzoek moet komen naar de invloed van leefstijladvies bij deze doelgroep is duidelijk. “We weten niet eens wat we zouden moeten aanbieden”, zegt Snaterse. “De eerste stap is daarom doorverwijzen en gebruik maken van andere professionals die deze kennis wel hebben. Het is essentieel om achter de wensen van de patiënt te komen, zodat de verwijzing daarbij kan aansluiten.”
Voorkeuren
In een ideale situatie vindt in de spreekkamer een effectief gesprek plaats tussen arts en patiënt over het belang van behandelen van risicofactoren vanuit ieders perspectief en voorkeuren. Zo, is de hoop van de onderzoekers, komt een goede behandeling tot stand die de patiënt begrijpt en aansluit bij diens voorkeuren, zodat de patiënt hem makkelijker volhoudt. “Artsen schrijven nog te vaak een behandelplan voor alsof het een behandeling is”, zegt Van Trier. Meer tekst en uitleg is echter gewenst. “Het is logisch dat patiënten dan denken: ik snap niet waar ik het voor doe, dus stop ik er maar mee.”
Van Trier en Snaterse hopen dat dit onderzoek bijdraagt aan meer kennis bij zorgverleners over de perceptie en voorkeuren van patiënten na ziekenhuisopname voor ACS. “Wees niet bang om ideeën, kennis en voorkeuren uit te vragen, en probeer dat mee te nemen in het behandelplan. Dat geeft de grootste kans op een succesvolle behandeling.”
Referentie: Van Trier TJ, Jørstad HT, Scholte Op Reimer WJM, et al. Patients’ preferences for secondary prevention following a coronary event. Prev Med Rep. 2024 Mar 8;40:102681. PMID: 38495768; PMCID: PMC10940170.