Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Voorspellend model voor tinnitus laat rol zien van comorbiditeiten
Onderzoekers van het UMC Utrecht, onder leiding van aios KNO-heelkunde Maaike Rademaker, hebben een voorspellingsmodel ontwikkeld voor de aanwezigheid van tinnitus en klachten die daarbij horen. Het model laat vooral zien dat comorbiditeiten een grote rol spelen bij hoe de aandoening wordt ervaren.
Tinnitus is een aandoening die zich manifesteert op verschillende manieren. De meeste mensen met tinnitus hebben last van oorsuizen, bijvoorbeeld in de vorm van een piep, brom of zoem. Daarnaast komt ook gehoorverlies voor. Een belangrijk deel van tinnitus is de last die iemand ervaart van het oorsuizen. Deze wordt mede bepaald door comorbiditeiten als concentratieverlies, slaap- en angststoornissen en/of depressie. De mate van oorsuizen, en de klachten die mensen als gevolg daarvan ervaren, zorgen voor een heterogeen ziektebeeld. Om die heterogeniteit van tinnitus in kaart te brengen, stelden de onderzoekers het doel een voorspellingsmodel te ontwikkelen. Dat kan behandelaars meer inzicht verschaffen in de klachten die iemand met tinnitus ervaart, waardoor ze beter kunnen inschatten welke hulp ze kunnen bieden.

“Tinnitus wordt grotendeels subjectief ervaren. Dat maakt het ingewikkeld voor een objectief model”
aios KNO-heelkunde Maaike Rademaker
Lifelines-cohort
De auteurs gebruikten voor hun model data uit de Dutch Lifelines Cohort Study, een prospectief cohort van meer dan 160.000 mensen, die werden gerekruteerd tussen 2006 en 2013 en daarna 30 jaar worden gevolgd. Deelnemers worden regelmatig bevraagd op biomedische, sociaal-demografische, fysieke, psychologische en gedragsfactoren.
De onderzoekers gebruikten de data uit het cohort door te selecteren voor de aanwezigheid van oorsuizen. Uiteindelijk selecteerde het model negen variabelen die daarmee werden geassocieerd. Dit waren het geslacht, gebruik van een hoortoestel, aanwezigheid van gehoorbeperkingen, bloeddruk, slaapkwaliteit, subjectieve ervaring van de algemene gezondheid, somatische klachten, cardiovasculaire risicofactoren en leeftijd. Deze gegevens verwerkten zij in het model. Het werd vervolgens alleen intern gevalideerd, waaruit een area under the curve (AUC) volgde van 0,789. Dat betekent dat het model een redelijk goede voorspellende waarde heeft.
Uitdagingen
Ondanks de voorspellende waarde van het model is het niet bruikbaar in de praktijk, zegt Rademaker. “De grootste uitdaging is de definitie van het ziektebeeld. Tinnitus is heterogeen en wordt grotendeels subjectief ervaren. Dat maakt het ingewikkeld voor een objectief model om bruikbare uitspraken te doen.” En dat komt de daadwerkelijke toepasbaarheid in de spreekkamer niet ten goede. Bovendien, zegt Rademaker, was de data die zij gebruikte als uitgangspunt beperkt. “De vraag die deelnemers van het cohort werd gesteld richtte zich alleen op oorsuizen. Maar de definitie van tinnitus is breder dan dat.”
Toch is Rademakers model in theorie bruikbaar, omdat het belangrijke voorspellers bij tinnitus laat zien, zegt zij. “Er komt vooral uit naar voren dat er belangrijke comorbiditeiten zijn, zoals gehoorverlies en gebruik van een hoortoestel. Als het model die variabelen ziet, zou je daar als behandelaar op kunnen voorsorteren, door bijvoorbeeld voorlichting te geven over het vermijden van lawaaischade.”
“Een voorspellingsmodel dat data gebruikt uit de huisartsenpraktijk zou toepasbaar kunnen zijn”
Toekomst
Maar wat is dan wél nodig om een model te maken dat toepasbaar is in de praktijk? “Een model dat is gemaakt met data uit de huisartsenpraktijk zou al veel verschil kunnen maken. Ideaal hiervoor zou een onderzoek zijn dat internationaal plaatsvindt gedurende enkele jaren”, zegt Rademaker. “Dat is namelijk waar je het wil gebruiken.” Concreet moet de data onderscheid maken tussen verschillende soorten tinnitus en behandelmodaliteiten. “We vermoeden sinds een aantal jaren dat tinnitus een aantal subtypen kent”, zegt Rademaker. “De gedachte is, als deze subtypen bestaan, er behandelingen zijn te onderscheiden die voor het ene subtype beter werken dan het andere. Een bruikbaar model maakt onderscheid tussen die subtypen, en koppelt ze vervolgens aan behandelmodaliteiten.”
Rademaker hoopt dat er in de toekomst meer onderzoek wordt gedaan naar tinnitus, en dat zij hier met haar model haar steentje aan heeft bijgedragen. “Op dit moment is tinnitus nog zo’n divers ziektebeeld dat we niet kunnen zeggen dat de ene behandeling beter werkt dan de andere. Cognitieve gedragstherapie is effectief bij het verminderen van de ervaren last, maar van andere therapeutische interventies is nog geen effect aangetoond. Wat we in ieder geval zeker weten is dat het helpt om goed te luisteren naar de patiënt en hem of haar goed te onderzoeken.”