DOQ

Yvonne Engels: ‘Ga bij hartfalen tijdig in gesprek over levensverwachting en palliatieve zorg’

De richtlijn Palliatieve zorg bij hartfalen is vernieuwd. Het kernbegrip in de nieuwe richtlijn is communicatie. Niet alleen over de huidige behandelmogelijkheden, maar ook over de prognose van de patiënt en toekomstige zorg. “Het grillige verloop bij hartfalen is juist een reden om dat gesprek wel aan te gaan, want die levensverwachting kan nog best lang zijn, maar ook juist heel kort.”

Bij oncologie staat het onderwerp palliatieve zorg duidelijk op de agenda, maar bij hartfalen is dit nog minder het geval. De vernieuwde richtlijn Palliatieve zorg bij hartfalen speelt daar op in. “Er waren dus goede redenen om de bestaande richtlijn te herzien”, zegt universitair hoofddocent tijdige palliatieve zorg in Radboudumc Yvonne Engels. “Niet alleen het feit dat die al acht jaar oud is, maar ook de extra aandacht die nodig is voor communicatie tussen arts en patiënt.”

Yvonne Engels, universitair hoofddocent tijdige palliatieve zorg in Radboudumc

Communicatie over grillig hartfalen

Engels benoemt bijvoorbeeld het feit dat bij hartfalen ook in de palliatieve fase – in tegenstelling tot bij oncologie – de medicamenteuze behandeling een onderdeel blijft van de zorg. Een andere goede reden voor vernieuwing van de richtlijn is de prognose en de levensverwachting. “Bij hartfalen is de prognose veel grilliger dan bij oncologie, met als gevolg dat de cardioloog niet zo snel het gesprek met de patiënt aangaat over diens levensverwachting. Maar dat grillige verloop is juist een reden om dat gesprek wel aan te gaan, want die levensverwachting kan nog best lang zijn, maar ook juist heel kort. Het is goed om samen met de patiënt daarover actief te anticiperen op toekomstscenario’s.”

Dr. Louise Bellersen, cardioloog in Radboudumc en voorzitter van de richtlijncommissie, vult aan: “Veel patiënten realiseren zich niet dat ze een levensverkortende aandoening hebben. De gedachte aan doodgaan staat veel minder op de voorgrond dan bij oncologie.”

Kapstokken voor toekomstgesprek

De opstellers van de richtlijn hebben onderzocht of er een model bestaat om de levensverwachting in te schatten. Dat blijkt er niet te zijn. Wel is bekend dat de prognose slechter is naarmate de symptoomlast van de patiënt groter is. “Op basis hiervan hebben we symptomen kunnen benoemen die richtinggevend kunnen zijn voor de cardioloog”, zegt Engels. “Het gegeven dat de patiënt plotseling afvalt of aankomt bijvoorbeeld, het gegeven dat de al langer toegepaste behandeling niet meer werkzaam is, een recente ziekenhuisopname. Maar ook het signaal dat de mantelzorger overbelast begint te raken. Dat zijn kapstokken om het gesprek over de toekomst te beginnen. En om dan ook te spreken over de ICD. Het is zinvol om tijdig met de patiënt in gesprek te gaan over het moment waarop de werking daarvan kan worden stopgezet, omdat die niet meer zinvol is.”

‘Verrassings’-vraag

Iets wat de cardioloog erg kan helpen, is de surprise question: de vraag die de arts aan zichzelf stelt of hij verbaasd zou zijn als de patiënt binnen een jaar overlijdt. Engels: “Is hij daar niet verbaasd over, dan is dat de vertaling van het onderbuikgevoel dat hij toch het gesprek dient aan te gaan.”

Multidisciplinaire optimale zorg

Het gesprek over de levensverwachting is een goed moment voor de arts, de verpleegkundige en de patiënt om de toekomstige zorg te gaan plannen. “De rol van de verpleegkundige is voor ons cardiologen heel belangrijk”, zegt Bellersen. “We hebben die in de richtlijn een duidelijke rol gegeven, omdat die de cardioloog kan informeren over signalen die ze bij de patiënt waarneemt. De cardioloog ziet de patiënt immers doorgaans minder vaak. Een zo ernstige ziekte als hartfalen vraagt sowieso om multidisciplinair werken. Je hebt elkaar nodig om tot de optimale zorg voor de patiënt te komen.”

Onvoldoende aandacht

De organisatie van de zorg kan beslist beter, vult Engels aan. “De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie zet ook in op die verbetering via het initiatief Connect. Dit zorgt ervoor dat alle hartfalen-poli’s kunnen beschikken over protocollen. En het heeft transmurale protocollen ontwikkeld die moeten voorkomen dat de patiënt verloren raakt in het zorgaanbod. Dat gevaar ligt wel op de loer, omdat het bij hartfalen in veel gevallen om oudere patiënten gaat bij wie sprake is van comorbiditeit. Zij blijven vaak in de eerste lijn en hartfalen krijgt dan niet altijd de aandacht die het nodig heeft.”


Dr. Louise Bellersen, cardioloog in Radboudumc en voorzitter van de richtlijncommissie

Over de richtlijn

De richtlijn Palliatieve zorg bij hartfalen is geen kant en klaar handboek, maar is vooral bedoeld om richting aan de zorg te geven. Waar mogelijk is de informatie evidence based. Waar dit voor hartfalen niet voorhanden was, zijn de opstellers uitgegaan van hun eigen expertise of hebben ze lijnen doorgetrokken uit beschikbare kennis uit andere bronnen, bijvoorbeeld over advanced care planning.

 

 

 

Lees meer over:


Voor u geselecteerde artikelen

Integrale geneeskunde in Nederland: tijd voor de volgende stap

Het spreekuur Integrative Medicine van Ines von Rosenstiel is erg populair en ook in andere ziekenhuizen groeit de belangstelling voor een dergelijk spreekuur. Hoe zorgen we ervoor dat IM een structureel onderdeel wordt van de reguliere zorg in Nederland?

Mindfulness in de zorg: allesbehalve zweverig

“Zorg goed voor jezelf. Er is er maar één van.” Dat zei een patiënt ooit tegen longarts Miep van der Drift. Ze weet als geen ander: mindfulness is niet alleen voor patiënten, maar ook voor zorgverleners. Ze geeft tips voor kleine veranderingen met een grote impact.

Medicatie vaak te lang voortgezet na ontslag uit ziekenhuis

Veel patiënten gebruiken in ziekenhuizen voorgeschreven opiaten, benzodiazepines en antipsychotica nog langdurig na ontslag, aldus Judith de Ruijter. “We geven artsen de tip om, als ze bij ontslag nieuwe medicatie voorschrijven, al meteen na te denken over stoppen.”

‘Impliciete sturing kan samen beslissen verstoren’

Het proces van samen beslissen kan worden verstoord door onbewuste aansturing op een bepaalde behandeling, aldus Anneleen Timmer en Suzanne Festen. “Misschien gaan veel behandelaars er onbewust vanuit dat de patiënt alles op alles wil zetten om de ziekte te bestrijden.”

Casus: man met een hartafwijking

Een 52-jarige man met blanco cardiale voorgeschiedenis wordt gescreend voor levertransplantatie. Voorheen geen cardiale klachten of echo cor gehad. Per toeval een afwijking in het hart gezien. Wat is uw diagnose?

‘Verwijs patiënten met onbegrepen mobiliteitsklachten door naar MSK-arts’

MSK-arts William van de Luijtgaarden behandelt in zijn praktijk vooral patiënten met pijn of functiestoornissen van het bewegingsapparaat. Hij pleit voor meer bekendheid van MSK-geneeskunde onder collega-artsen: “Wij kunnen het probleem bij de kern aanpakken.”

Discriminatie: blinde vlek in de zorg

Zorgbestuurders hebben vaak geen zicht op discriminatie binnen hun organisatie, ontdekte Ewoud Butter. “Ze hebben geen idee van de omvang ervan, incidenten of ervaringen worden niet bijgehouden, het is geen terugkerend onderwerp tijdens de bestuurlijke overleggen.”

‘Wild Westen dreigt op markt voor middelen tegen veroudering’

Bigtechmiljardairs investeren fors in middelen tegen veroudering, maar klinisch geriater Marcel Olde Rikkert waarschuwt voor de risico’s. Verscheidene stoffen beloven langer gezond leven, maar de langetermijneffecten zijn onbekend. “We dreigen we kopje onder te gaan door de hype.”

Casus: oudere dame met een groeiende moedervlek

Een 74-jarige dame wil een groeiende moedervlek op het been laten controleren. Sinds twee jaar jeukt de moedervlek en wordt groter. Ze heeft een blanco voorgeschiedenis, daarnaast komen er ook in haar familie geen melanomen voor. Wat is uw diagnose?

‘Je moet soms echt vechten voor je patiënten’

Huisarts Marike Ooms werkt in verschillende asielzoekerscentra. Daar biedt ze zorg aan mensen die niet alleen kampen met medische problemen, maar ook met de onzekerheid van een onduidelijke toekomst en de last van hun verleden. "Als je iedereen open benadert, blijken de vragen en klachten vaak niet zoveel te verschillen van patiënten in een reguliere praktijk.”