Log in om uw persoonlijke bookmarks op te kunnen slaan.
Boosdoeners bij burn-out onder zorgprofs
Er is niets mis mee om een ‘superdokter’ of ‘superzorgprof’ te willen zijn. Maar als dit doorslaat naar irreële verwachtingen, opstuwend perfectionisme en voortdurend gepieker of je écht wel alles hebt onderzocht en gecontroleerd, kan dit tot een burn-out leiden. Sandra Sanders, coach en trainer voor Touch, is gespecialiseerd in de begeleiding van zorgprofs bij stress- en burn-outklachten. In dit artikel gaat zij in op veelvoorkomende boosdoeners bij burn-out waar artsen en andere zorgprofs in de praktijk tegenaan lopen.
Sinds 2014 vindt jaarlijks in november de Week van de Werkstress plaats. De komende editie is van 12 tot en met 15 november. Deze Week genereert steevast veel media-aandacht, met eveneens steevast alarmerende berichten. Zo meldden diverse kranten eind vorig jaar dat inmiddels 42 procent van alle ziekmeldingen een psychische oorzaak heeft*. Het gaat daarbij vooral om overspannenheid en burn-out. Wat de exacte cijfers in de zorg zijn durf ik niet te zeggen, maar zorg en onderwijs staan wel bekend om hun zware psychische belasting. Stel je voor wat een uitval van mensen achter deze kille cijfers schuilgaat. Wat een persoonlijke drama’s, verhoging van de werkdruk voor collega’s en… financiële kosten.
Hoe kan het toch dat zo veel mensen – waaronder ook veel jonge zorgprofessionals, soms nog in opleiding – psychische klachten krijgen? Ik zie drie belangrijke boosdoeners die met elkaar samenhangen.
Boosdoener 1: Gebrek aan rust en kalmte
We worden continu geprikkeld, zijn altijd bereikbaar, werk en privé lopen door elkaar heen. Niks doen, kalmte, even voor je uit filosoferen en scharreltijd worden niet meer op hun waarde geschat. Waardering is er voor productief zijn, hard werken, niet piepen. Soms door de werkomgeving, soms door wat mensen zichzelf vertellen. Hoe dan ook: zonder hersteltijd gaat het ooit mis.
Een medisch specialist, vrouw en halverwege de vijftig, brak het op dat haar dagen in het ziekenhuis bestonden uit één lange aaneenrijging van activiteiten, zonder een moment adempauze. De ‘lunchpauze’ tussen de middag werd gevuld met overleg. In de maatschap leek een cultuur te bestaan van hard werken en niet zeuren. Bij plenaire vergaderingen tenminste, want in een-op-een gesprekken vond ze wel degelijk weerklank. Lange tijd heeft ze geprobeerd om ’s ochtends en ’s middags een kwartier pauze te regelen, en soms ging het even goed, maar daarna werden haar pauzes weer volgeboekt met patiënten omdat zij nog een gaatje in haar agenda had.
Een andere arts trok tegenover mij eens een parallel met andere beroepsgroepen, zoals chauffeurs die zich aan een rijtijdenbesluit moeten houden. Je mag een aantal uur achter elkaar rijden, want rijd je langer, dan word je geacht niet meer goed te kunnen functioneren en scherp te blijven. “Maar dat geldt niet voor artsen, en daar heb ik me altijd over verbaasd. Je kunt als arts soms zo maar drie dagen achter elkaar door moeten werken.”
Boosdoener 2: Veeleisendheid, zelfkritiek en perfectionisme
Door de bank genomen eisen zorgprofessionals, zeker ook de jongere, veel van zichzelf. De generaties van twintigers en dertigers zijn opgegroeid in een tijd van onbegrensde mogelijkheden. Als je iets wilt bereiken, kún je het ook bereiken. Als je er maar genoeg je best voor doet, is het idee. Als je faalt, is dat je eigen schuld.
Die veeleisendheid doet zich op allerlei vlakken voor: uiterlijk, relaties, ouderschap, werk. Wie zichzelf op Facebook met anderen vergelijkt, voert de druk nog verder op. Veeleisendheid zie ik vaak in combinatie met zelfkritiek (het is nooit goed genoeg en/of het ‘straks val ik door de mand’- syndroom) en perfectionisme.
Zelfkritiek is een vorm van controle en vermijding. Als je de lat voor jezelf hoog legt, is de kans op kritiek van opleiders, maten, patiënten et cetera minder groot. Controle en vermijding zijn dus twee zijden van een medaille. Het werkt ondermijnend op het zelfvertrouwen. De artsen in opleiding die ik zie, vergelijken zichzelf met hun jaargenoten en hebben torenhoge verwachtingen van zichzelf. Ze willen een ‘superdokter’ zijn over wie iedereen tevreden is, die op alles antwoord heeft en die niemand mag teleurstellen. Alles wat niet goed (genoeg) ging, bekijken ze onder een vergrootglas. Ik vind het schrijnend hoe deze artsen zichzelf toespreken. Alsof er steeds iemand met een zweep achter ze staat met vernietigende opmerkingen waarmee ze worden opgejaagd tot prestaties (onzekerheid over verwachtingen van beoordelaars kan dit versterken). Er is niets mis met streven naar excellentie, maar dit is ongezond. Leren om op een mildere en meer compassievolle manier met zichzelf omgaan, doet deze artsen goed.
Boosdoener 3: Behoefte aan controle
Dit komt veel voor bij hoogopgeleiden met verantwoordelijke banen, zoals artsen. Door deze behoefte aan controle gaan ze bijvoorbeeld van alles controleren wat anderen of zijzelf hebben gedaan en leggen ze de lat hoog om fouten te voorkomen. Want stel je voor dat een patiënt een klacht indient, je ook nog voor het tuchtcollege moet verschijnen en je naam in de pers komt? Zoals een arts tegen me zei: “Dan kun je me wel wegdragen.” En wat als jouw medische fout diep ingrijpt in iemands persoonlijke leven of zelfs tot de dood leidt? Deze behoefte aan controle is zo diep in de poriën van onze samenleving doorgedrongen (overheid, zorgverzekeraars, inspectie, et cetera) dat je gerust kunt concluderen dat volledig wordt voorbijgegaan aan het feit dat in leven en werk veel meer níét dan wél onder controle is. Dat je een kras op je ziel krijgt, daar ontkom je niet aan. Wie meer durft los te laten en accepteren dat risico’s inherent aan het leven zijn, wapent zich op een gezonde manier tegen een burn-out. Niet de meest eenvoudige weg, maar wel één met impact.
“Nu doe ik zo mijn best en toch is mijn ergste nachtmerrie uitgekomen”, zei een huisarts in opleiding tegen me, van wie een patiënt was overleden. Zij zocht de oplossing in defensief werken, in de praktijk en ’s avonds veel nakijken, onderzoek aanvragen, de patiënt insturen. ’s Nachts lag ze te piekeren of ze niet iets was vergeten. Geen wonder dat ze vastliep en met stressklachten bij mij kwam. Zij is exemplarisch voor veel jonge artsen die ik spreek. Artsen zoals zij overwegen niet zelden om het vak te verlaten, omdat ze twijfelen of ze ooit met de onzekerheid in hun vak kunnen leren omgaan. Deze arts werd voor het vak behouden. Niet alleen doordat ze beter leerde accepteren dat krassen op je ziel niet te voorkomen zijn, maar ook omdat ze in haar vrije tijd meer rust en ontspanning zocht.
Sandra Sanders is coach en trainer op het gebied van stress- en burn-outklachten (zie www.sanderscoaching.nl) en tevens aangesloten bij het netwerk voor Touch training & coaching. Sanders is gespecialiseerd in de begeleiding van artsen.
* bron: Nationale Beroepsziekteregistratie van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten
Dit artikel is geschreven voor Touch training & coaching voor persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling van professionals in de zorgsector. Het artikel is eerder gepubliceerd op de website van Touch.